Onze man in de provincie kan niet kiezen
Hij at meerdere malen per week buiten de deur, was altijd op zoek naar de lekkerste haring, leukste wijn, sappigste hamburger of beste vleesthermometer. Maar een half jaar geleden verruilde journalist Marcel Langedijk Amsterdam voor De Provincie. Is het daar een beetje vol te houden voor een liefhebber van het betere eten en drinken? Dit keer: het genot van weinig keus.
Vorige week beloofde ik op deze plek terug te komen op de Isaan, een streekkeuken uit het noordoosten van Thailand. Maar ja, ik heb meer dingen te doen in mijn leven dan uit eten gaan, dus de Isaan moet nog even wachten (of ‘het’ Isaan, ook daar kom ik op terug, want voor je het weet is zo’n keuken hartstikke genderneutraal en als ik iets niet wil is het mensen of keukens voor het hoofd stoten).
In designkoffiezaakjes tussen baardhipsters
Anyway. Ik heb dus meer te doen dan uit eten gaan en ook dat heeft te maken met mijn verhuizing naar De Provincie. Waar ik in Amsterdam min of meer gedwongen werd buiten de deur te koffiedrinken, lunchen of dineren vanwege feeststudenten, vrijgezelle stewardessen op leeftijd met een midlifecrisis en mijn vrouw en dochter die onze zeventig vierkante meter ook wilden bewonen terwijl ik werkte, kan ik hier in alle rust werken. Daar, in de hoofdstad, moest ik mijn werk doen in designkoffiezaakjes of lunchplekken, tussen baardhipsters met petjes en Apples – ik weet dat ik een baard, een pet en een Apple heb, maar die heb ik al sinds de meeste hipsters nog in hun luiers kakten of gewoon nog niet bestonden.
Druppelkoffie van vier euro per kop
Het is niet erg, werken tussen hipsters of mensen die alles ‘fakking chill’ vinden. Het is ook niet erg om te werken in designkoffiezaakjes met verantwoorde houten meubels die niet lekker zitten. Het is zelfs niet erg om daarbij druppelkoffie van vier euro per kop te drinken. Het is zelfs leuk, want als de ene koffiezaak je niet bevalt, stap je een deur verder binnen bij een andere koffiezaak. En als je klaar bent met koffie ga je falafel klappen bij de buurman of je worstelt weer een deur verder een kom veganisme naar binnen. Liever een hamburger, roti, Indisch, Libanees, een detox sapje of een menu met louter eigerechten? Alles kan. In Amsterdam, maar ook in elke andere zichzelf respecterende randstad. En dat is mooi en goed en hoera.
Maar ook onrustig. De keus is zo gigantisch en er opent elke dag wel een horecazaak-met-nieuw-concept dat je er zomaar een zenuwinzinkinkje van zou kunnen krijgen. Of FOMO, zo je wilt, want dat klinkt gezelliger.
Geen fear voor FOMO
Hier, in de provincie, heb ik daar geen last van, van FOMO, want de keuze is reuzebeperkt. Op zoek naar een juicebar? Sterkte, vriend. Zin in roti? Honderdvijftig kilometer de andere kant op. Veganistische maaltijd bestellen? Ik denk niet dat de elektrischefietsvrienden van Uber Eats of Deliveroo over de A28 mogen. En dat is prima. Ik tik dit stukje in mijn eigen kamer, zo eentje met een groot bureau en een stoel waarop je kunt zitten. In de verte zie ik een weiland en als ik het raam open doe ruik ik de koeien die in dat weiland staan te graskauwen. Geen hipster te bekennen. En als ik koffie wil, loop ik naar beneden en zet ik die zelf, desnoods met havermelk, want dat kun je hier dan wel weer kopen. Krijg ik trek, kluts ik wat eieren die ik daarna in een pan gooi met wat champignons en ui en kruiden – ik zit even in een broodloze fase.
Saai? Het zal wel. Maar ik ga mooi wel gerechten uit de of het Isaan eten, binnenkort.
Lees ook: